Het is mei, al is het lenteweer soms ver te zoeken. Afgelopen week liep ik met de hond, met mijn jas en de capuchon op door de regen. De wind ruiste door de bomen en boven ons ontvouwde zich een spectaculair grijs wolkenspel. Genieten! Het leek wel een heerlijke herfstdag! Ik hou, net als veel buitenmensen, van alle seizoenen maar toch net iets meer van de herfst.
Ik genoot van de regen in mijn gezicht en de harde wind, maar tegelijkertijd liep ik daar dus wel in een zomerjas, tussen het frisse groen en tussen de wuivende graslanden vol lentebloemen, terwijl de tjiftjaf en zanglijster zich lieten horen. Zo stond ik daar even stil met kletsnatte laarzen, ergens tussen de klaver en de boterbloemen, en ik bedacht me dat dit een bijzonder moment was. Het leek herfst in de lente, het beste van beide seizoenen. Door de recente droogte waren er hier en daar zelfst wat ‘herfstkleuren’ te bespeuren.
Ik rook de petrichor, de geur van de eerste regen die opsteeg uit de kruidenrijke graslanden en de humusrijke bosbodem. Even later besloot mijn Beagle Charlie dat het tijd was om te zwemmen, waarbij hij het belangrijk vond om een paar losdrijvende leliebladeren te apporteren.
Zo liepen we genietend verder door de aangename lentelucht tot we weer bij de auto terug kwamen. Thuis even goed afdrogen en dan op de bank, met een kop thee en erwtensoep. Net als in de herfst! Sommige dagen hebben echt zo’n gouden randje en dit was er eentje van!
De jacht komt de laatste dagen weer naar voren in de media, vooral in de (kwaliteits)kranten. Zo ook in ‘onze krant’ thuis, het NRC. Wat opvalt is dat het enigzins gekleurde berichtgeving betreft. Een paar voorbeelden:
Hanna Hosman schrijft in het NRC over Brigitte Bardot die bij president Macron een verbod op de Franse chasse a courre bepleit. Hosman spreekt foutief over een “verbod op slipjacht” en stelt: “Het concept van de slipjacht leeft nog wel, ook in Nederland: ter vervanging van de prooi wordt een reukspoor ingezet.” ‘Slipjacht’ of ‘sleepjacht’ is juist de jacht op een geurspoor dat met een gesleepte dummy wordt uitgezet. Ruiters te paard volgen met de hondenmeute het geurspoor. Er zijn daarvoor zeker bezwaren aan te dragend als verstoring van de rust in een natuurgebied, maar slipjachten worden doorgaans met zorg uitgezet, zodat de verstoring minimaal is en zodat er geen schade aan de natuur wordt aangebracht. Het hoofdpunt is dat er bij slipjacht juist geen dieren gedood worden! Het gaat juist om samenspel van mens, paard en hond.
De chasse a courre, de traditionele parforce jacht, is wel gericht op het doden van een dier zoals dat in de Middeleeuwen en de Klassieke Oudheid al gebeurde. Een zwijn of hert wordt daarbij opgejaagd door paard en meute, totdat het dier is uitgeput of omsingeld, ofwel in het water gedreven wordt, zodat een lanceur met een speer of wildvanger het dier in het hart kan steken. Ikzelf snap de traditie achter deze vorm van jacht en ik weet hoezeer ze is verweven met de Franse cultuur, maar ik ben er zelf geen voorstander van. Ik schreef in mijn artikel over jachttradities al dat ook tradities met de tijd mee veranderen. De chasse a courre gaat in tegen onze moderne jachtethiek van dierenwelzijn en het voorkomen van lijden en stress bij het wild. Slipjacht is daarvoor juist een mooi alternatief!
Foto door Cyrille Danet.Foto door Michael Bunel.
Een ander artikel in het NRC van de hand van Sarah Ouwerkerk, over de opkomst van de wasbeerhond, kopt: “De wasbeerhond moet bestreden worden, zegt de jager. Zinloos, zegt de ecoloog, hij gaat nooit meer weg.” Op zich een goed artikel dat beide kanten van het verhaal over invasieve exoten belicht. Bjorn van der Veen is daarin ook een jager bij uitstek om te vertellen over de kwestie. Ik ben zelf overigens ook niet per se van het motto “exoot moet dood”, maar ik snap vanuit mijn ecologische achtergrondkennis wel dat de bestrijding van invasieve exoten vaak noodzakelijk is. Ik kan bijvoorbeeld erg genieten van de Canadese ganzen bij ons in de wijk, al maak ik me soms wel zorgen over hun toenemende aantallen. Natuurlijk is er in deze kwestie altijd weer een middenweg, maar het artikel stelt vooral één jager en één ecoloog als elkaars tegenpolen. Hoewel beide mannen de middenweg wel lijken te zoeken, komt dit mijns inziens niet heel sterk naar voren in het artikel. Er zijn overigens genoeg ecologen die ook jagen. Hun inzichten zouden hier bijzonder waardevol zijn.
Onno Havermans berichtte in Trouw: “De Dierenbescherming maakt zich zorgen. In plaats van kwetsbaar wild wil staatssecretaris Rummenie de jacht centraal stellen in het faunabeheer. ‘Dat het slecht gaat met dieren lijkt er niet toe te doen’. ” Dat het idee ‘dat het slecht gaat met de dieren’ is gebaseerd op eenzijdige tellingen en dat daar momenteel verandering in is gekomen door nieuwe telprotocollen en samenwerking tussen jagers en andere natuurorganisaties wordt wel genoemd, maar het artikel is vooral eenzijdig op de hand van Léon Ripmeester, de jurist van de Dierenbescherming. Nu snap ik verder dat, zoals het artikel bespreekt, minister Rummenie er soms nogal vreemde ideeën op nahoudt en ik ben zelf ook geen groot aanhanger van de BBB, maar de berichtvorming is vrij eenzijdig. Verder wordt er verwezen naar een aardig artikel van Heidi Looij, maar ook naar het rommelwerkje ‘Jagerslatijn’ van Nettie Dekker, waaraan ik binnenkort nog een blogartikel wil wijden.
Het is een greep uit de media van de laatste dagen, maar het laat zien dat de berichtgeving niet altijd helemaal helder is en dat het makkelijk blijkt om de jacht eerder negatief dan positief te belichten. Ook hier ligt polarisatie weer op de loer, dus laten we als beschouwers vooral opbouwend kritisch te werk gaan en de rationele dialoog met elkaar blijven aangaan, op zoek naar een middenweg en wederzijds begrip tussen voor- en tegenstanders van de jacht.
Als boeddhist en natuurmens probeer ik dikwijls eventjes ‘mindful‘ stil te staan bij de kleine dingen die me gelukkig maken. Dat kunnen goede gesprekken zijn met collega’s of klanten op het werk, met mijn partner, met vrienden of een toevallige voorbijganger. Maar meestal zijn het kleine natuurfragmentjes die me even doen stilstaan en genieten. Afgelopen week was dat bijvoorbeeld de regen die tegen het raam tikte terwijl ik een kop thee dronk. Maar ook als ik ’s ochtends naar mijn werk fiets passeer ik dagelijks een broedende Canadese gans die me dan nakijkt, en gisteren zag ik een fazant die luidkeels kokkerde en zicht uitschudde in de regen.
Wandelaars en andere buitenmensen zullen deze natuurfragmentjes vast herkennen. Ochtendmist, de kleur van ontluikend groen, herfstkleuren, stormlucht boven het schemerende boerenland, de geur van een sparrenbos, het gevoel van mos, de zonsopgang boven de akkers, de kou van de eerste vorst die je inademt, de stilte van een winterochtend, het ruisen van de zingende bossen of de smaak van de eerste bramen. Het zijn stuk voor stuk van die kleine elementen die je doen beseffen dat geld, carrière of faam er niet toe doen. Daarin merk je dan meteen weer op dat wij als levende wezens niet onafhankelijk bestaan van alle andere dingen. U kent de uitdrukking wel: “we zijn allemaal sterrenstof”, we bestaan allemaal uit hetzelfde materiaal dat bij de oerknal vrijkwam.
Mooie natuurfragmenten, vastgelegd door Rien Poortvliet (1932-1995).
Ook kan ik enorm genieten van de manier waarop het licht tussen de bomen hangt of hoe de lichtstralen door het bladerdak vallen in een zonneharp. Een jakobsladder vanuit de wolken doet me dan weer aan mijn moeder denken. “De hemel is even open”, zei ze toen ze nog leefde. Nu ze er niet meer is, denk ik bij het zien van zo’n zonnestraal nog meer aan haar.
Mijn moeder zag een ree ook altijd als een soort ‘boodschapper’ van haar overleden vader, een boswachter en jachtopzichter. Nu zie ik een reegeit met kalf weer als een soort boodschapper van mijn moeder. De natuur verbindt je op geestelijk niveau weer met het alles, het universum, de levenskracht of het goddelijke. De natuur vervult altijd een deel van ons menselijk godsbegrip.
Soms vinden we dezelfde gevoelens die de natuurfragmenten oproepen ook terug in de kunsten, in bijvoorbeeld een muziekstuk, een schilderij, een tekening of een balletvoorstelling. Als we even stilstaan verbindt en vervult de natuur ons op het diepste niveau. Die realisatie, dat is een moment van mindfulness, van bewust zijn. Op zo’n momentje leef je in het hier en het nu. De natuur is universeel, we kunnen ons er niet van losmaken en we en we kunnen er niet aan ontsnappen. Gelukkig maar, dan kunnen we altijd even stilstaan en genieten van onze eigen natuur.
Het volgende artikel is in april 2025 gepubliceerd als openingsartikel in ‘De Jager’, het maandblad van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging. Hieronder vindt u de originele, niet-geredacteerde tekst, zodat deze ook beschikbaar is voor de lezers van mijn weblog. Tevens kunt u via de voetnoten de gebruikte literatuur terugvinden. Onder het kopje ‘bibliografie’ in de header van de website kunt ueen uitgebreide literatuurlijst terugvinden.
Een schot rolt door de heuvels, een wild zwijn blijft roerloos liggen in het maanlicht. Even later knielt de schutter naast het zwijn en plaatst een stukje afgebroken groen in de bek van het dier, dat op de rechterzijde wordt gelegd, het hart richting de hemel. Een tweede takje van handpalmgrootte wordt op het hart geplaatst met de afgebroken kant richting de staart. Jagers weten dat het dus om een zeug gaat. Na een overdenking bij het dier haalt de jachthouder het takje door het ‘zweet’ en overhandigt het aan de schutter, die het op de rechterzijde van de hoed plaatst. Het dier wordt ‘in bezit genomen’ vanuit de natuur en terug bij de auto komt de jachthoorn tevoorschijn en het signaal ‘Sau tot’ schalt door de nacht. Laat in de nacht stopt de schutter nog bij een Hubertuskapelletje en hangt daar zijn breuk aan het hekwerk na een kort moment van bezinning. Thuis wordt het zwijn ontweid en de jagers drinken een jachtbittertje, het zogenaamde dooddrinken. Zo verging mij het schieten van mijn eerste wild zwijn. Het was een avond vol spanning, maar ook vol reflectie, rituelen en tradities.
Afbeelding 1: De breuk van de jachthouder en van een jachtvriend bij de lokale Hubertus-kapel, zoals hierboven beschreven, na het schieten van mijn eerste wild zwijn.
Jachtrituelen, symboliek en traditie zijn voor mij van kinds af aan wezenlijk onderdeel van het leven en dus ook van de jacht. Jagen wordt in veel culturen als spiritueel ervaren en voor mij persoonlijk is het jager zijn zeker een spirituele en bewuste levensstijl. Rituelen en tradities brengen deze spirituele beleving en dus ook het bewust leven terug bij de jagende mens. Deze rituelen en tradities liggen ook aan de basis van het weidelijkheidsprincipe, het morele kompas van de jager. Moraaltheoloog Markus Moling stelt dat weidelijkheid geen bijproduct is van het jagen, maar dat jagen juist een bijproduct is van een morele levensstijl.1 Weidelijkheid is dus in feite een ethos, een vorm van handelen die hoort bij een ethische levenswijze in balans met de natuur en de levende wereld.
Traditie en ritueel
De jacht wordt van generatie op generatie overgeleverd, waarbij elke jager gebruiken krijgt aangeleerd door zijn medejagers. Van het gebruik van breuken en het blazen op de jachthoorn tot een kop koffie na de jacht of de samenkomst bij de jachthut, iedere jager en jagersgroep kent bepaalde vaste handelingen die verworden zijn tot tradities. Deze tradities bestaan vaak ook uit rituelen. Rituelen zijn herhaalde gebruiken en handelingen met een diepere betekenis en symboliek. Vaak kan die symboliek alleen begrepen worden door de sociale groep die de rituelen toepast, hier dus de weidelijke jagers, en bakent de sociale grenzen af van het lidmaatschap aan de jagerswereld.2 Een goed voorbeeld daarvan is het gebruik van jagerslatijn, de taal die jagers onderling spreken. De jager spreekt bijvoorbeeld van zweet, lopers, hegen, hals geven en pekelen.
Rituelen zorgen voor sociale binding binnen de groep en ze zorgen dat we onze plaats als jager binnen de wereld, samenleving en geschiedenis kunnen duiden. Ze geven zin aan onze handelingen als jager en op die manier kunnen we verklaren hoe en waarom we jagen. Daarnaast veranderen rituelen en tradities ook steeds en zijn aan de huidige tijdsgeest onderhevig. Ze spelen vooral een belangrijke rol bij emotionele en ingrijpende gebeurtenissen in het leven, met name gebeurtenissen waar we weinig controle over kunnen uitoefenen. De dood is bijvoorbeeld altijd sterk omkleed met rituelen. Leven en dood en het begrijpen van onze plaats als mens binnen de natuur en het ecosysteem zijn uiteraard hoofdthema’s binnen de jacht. Het doden van een levend wezen is altijd traumatisch voor een mens, bewust of onbewust.3 Het komt binnen. Ritueel biedt dan houvast en zingeving. Niet voor niets spelen ritueel en tradities dan ook een belangrijke rol in veel inheemse culturen die gebaseerd zijn op een afhankelijkheid van jacht.
Quid pro Quo
De vroegste vormen van jacht door onze voorouders in het paleolithicum, mesolithicum en de rest van de prehistorie tonen vooral hoe de jacht een gezamenlijke inspanning was, waaruit ook een goede vorm van sociale organisatie blijkt. Grotschilderingen van jachtdieren en de resten van jachtwapens, jachtkampjes, slachtplekken en killsites geven ons een inkijk in de jachtbeleving van onze voorouders, naast de gebruiken die bij veel inheemse natuurvolkeren nog worden nageleefd in de huidige tijd. Mensen die door jagen in balans leven met de natuur ontwikkelen een gezonde eerbied voor de onverschilligheid van de natuur en de gevaren van de jacht. Spirituele voorbereiding op de jacht en het willen beïnvloeden van de jachtdieren of afsmeken van de natuur zijn vaak het hoofdthema van jachtrituelen.4 Daarnaast zijn de rituelen ook een uiting van dankbaarheid en respect voor de natuur en van verzoening met de gedode dieren.
Het idee dat geen enkel levend wezen wil worden gedood leidt vanzelf tot een gevoel van schuld bij de bewuste jager. “Quid pro quo”: voor wat, hoort wat.5 Veel jachtculturen kennen daarom verzoeningsgebruiken. De letzter bissen, het groen dat als verzoeningsoffer in de bek van een geschoten dier wordt geplaatst, is daarvan een goed voorbeeld. Het ritueel begraven van bijvoorbeeld het hart of een hoef van een dier op een bepaalde feestdag zou ervoor zorgen dat dieren weer spiritueel worden teruggegeven aan de natuur.6 Vaak is daarbij een bepaalde figuur, vaak een geest, godheid of heilige als ‘meester der dieren’ aangewezen. In onze christelijke traditie kennen we die ook, bijvoorbeeld Sint Hubertus. De jaarlijkse Hubertusvieringen rond 3 november dienen nog steeds als een smeekbede voor een veilige en goede jacht en als een ritueel waarin de jagers toestemming vragen om de goddelijke schepping te mogen benutten. Godinnen als Diana/ Artemis zijn nog steeds populair in de Europese traditie, de Sámi kennen Possjoakka als jachtgod en de Germaans-Keltische traditie kende bijvoorbeeld de godin Arduinna, aan wie de Ardennen mogelijk hun naam ontlenen.
Afbeelding 2: Jachttraditie. Op mijn jachthoed draag ik o.a. een Hubertusspeldje en de veer van mijn eerst geschoten Nijlgans, maar ook een veertje van een Vlaamse Gaai dat ooit op de jachthoed van mijn vader zat en een jachthoorntje om aan te geven dat ik jachthoornblazer ben.
Aan de meester of meesteres der dieren moet dus toestemming worden gevraagd om te mogen jagen. Via rituelen, bijvoorbeeld een dans of een zweetsessie in een sauna of zweethut worden jagers voorbereid op de jacht en na de jacht ook weer ritueel gereinigd. Dat brengt ook weer bezinning en reflectie met zich mee en helpt de jagers omgaan met conflicterende emoties rond het jagen. De meester der dieren personifieert uiteindelijk de ethische regels die nodig zijn om op een verantwoorde, morele wijze te jagen. Die regels voorkomen stroperij en overbejaging. Ons weidelijkheidsprincipe is hiermee te vergelijken.
Bloed, bestraffing en eerbied
Verzoeningsgebruiken lijken ver terug te gaan in de menselijke geschiedenis en zijn waarschijnlijk even oud als de eerste jagende mensen. Ze zetten ook aan tot een eerbiedige omgang met het wild, zowel levend als na het schot. Hart, kop, en vooral bloed van een dier worden gezien als de heilige levenskracht van het dier en vragen dus om een speciale behandeling. Een jachttraditie die we tegenwoordig nog kennen en die waarschijnlijk ook eeuwen oud is, is het zogenaamde ‘bloedigen.’ Nadat een jager zijn of haar eerste dier heeft geschoten, tegenwoordig vaak grofwild, wordt het bloed van het dier in het gezicht van de jager gesmeerd. Het is een rite de passage, een overgangsritueel van niet-jager naar jager dat we in veel jachtculturen terugzien. Het is in Europa gebruikelijk dat er drie kruisen op het gezicht worden gemaakt, op beide wangen en het voorhoofd. Dit staat symbool voor het hert met een kruis tussen de geweistangen uit de Christelijke Hubertuslegende. Het verschijnen van zo’n legendarisch dier dat namens een godheid spreekt komen we ook weer in veel jachtculturen tegen.
Het curée-ritueel uit de Middeleeuwse parforcejacht is ook een bloedritueel, waarbij de ingewanden van een gedood dier aan de honden worden gegeven na het ontweiden in het veld. Het bloed van het dier werd daarbij vaak vermengd met brood en de kop en het hart van het dier werd met respect behandeld. Het gold als beloning voor de honden, maar was daarnaast vooral een ritueel van dank aan het dier en aan de meester der dieren of aan God. Het ritueel toont immers een sterke gelijkenis met het Christelijke ritueel van de Eucharistie, waarbij brood en wijn veranderen in het allerheiligste: lichaam en bloed van Christus.7 Bij de huidige jacht te paard, vooral in de Britse en Franse traditie, krijgen de honden nog steeds tijdens hoorngeschal pens te eten als curée na een succesvolle jacht, waarbij alle jagers aanwezig zijn in een moment van bezinning.
Een ander oud gebruik is het bestraffen van een ‘slechte’ jager. In de Amerikaanse, Zuid-Afrikaanse en Australische jachttraditie wordt er bijvoorbeeld een stuk van het hemd afgeknipt als vorm van ‘bestraffing’ wanneer men een dier aanschiet of mist. In Duitsland kent men het ’Jagdgericht’, waarbij de jager zich in een schijnrechtszaak moet verantwoorden voor de medejagers en de geschoten dieren. Als boetedoening moet hij bijvoorbeeld een rondje geven of een ludieke opdracht vervullen. De schaamte dragen van zijn daden ten overstaan van zichzelf en de andere jagers weegt natuurlijk zwaarder op het geweten. Vroeger werd de jager vaak fysiek bestraft door een klap op het achterwerk met de platte kant van een jachtmes of weidblad, soms liggend over een dood dier. Dit soort gebruiken zijn tegenwoordig vanuit ethisch en hygiënisch perspectief uiteraard niet langer houdbaar, net zoals bijvoorbeeld het oude gebruik van het rauw eten van hart of lever van een geschoten dier. Rituelen evolueren, zoals gezegd, altijd mee met de huidige tijdsgeest.
De taal van de breuken, afgebroken (en dus niet afgesneden) takken die als geleidingstekens worden geplaatst, kennen we in Nederland vrijwel niet meer. In de Duitse en Oostenrijkse jachtopleiding wordt er nog uitgebreid aandacht aan besteed. De ‘inbezitnamebreuk’ op de hoed, zoals eerder beschreven, kennen we daarentegen wel. Ook de ‘feestbreuk’ die op feestdagen op de linkerzijde van de hoed wordt gedragen zien we nog terug. De ‘treurbreuk’ is een variatie hierop die gebruikt wordt bij bijvoorbeeld een overlijden, waarbij de bladeren naar de binnenzijde van de hoed zijn gekeerd. Het overhandigen van de breuk kennen veel Nederlandse jagers van de Duitse gezelschapsjachten. Dat hoort traditioneel plaats te vinden vanaf het blad van een jachtmes, maar vaak wordt de breuk ook met de hand overhandigd. Het is een moment van respect en bezinning. Men hoort dus bijvoorbeeld niet te applaudisseren.
Het tableau uitleggen volgens specifieke regels en rangorde is ook een traditie die we in Nederland kennen, vooral vanuit de Duitse traditie. Vroeger werden de dieren vaak in rijen neergelegd of op een boerenkar of stellage uitgestald na de jacht. Vaak liggen de dieren tegenwoordig op dennentakken en op de hoeken van het tableau staan fakkels of vuurkorven. Het tableau biedt de jagers reflectie over de jachtdag en is een eerbetoon aan de organisatoren en aan de dieren zelf. De succesvolle schutters en jachthonden krijgen een breuk uitgereikt en als laatste daad van verzoening wordt het wild ‘doodgeblazen’ op de jachthoorn. Het aansluitende samenzijn van jagers zorgt dan voor verbinding en het verwerken van de jachtdag in het samenzijn van gelijkgestemden. Ook hier komt uiteraard het jagerslatijn terug in de vorm van sterke verhalen en jachtavonturen.
Jachttraditie in Nederland
Hoewel er tal van sporen van jachttraditie terug te vinden zijn in ons land, kent Nederland weinig cultuureigen jachttradities. De eendenkooi en het maken van houten lokeenden en broedkorven zijn daarnaast wel een stukje Nederlands jachterfgoed. Ook het unieke jachthuis Sint Hubertus en jachtlandschappen op landgoederen, zoals sterrenbossen en de historische jachtpaden en dreven op bijvoorbeeld de Veluwe zijn cultuurhistorische en materiële uitingen van jachttraditie en jachtcultuur die we in Nederland terugzien. Op het gebied van tradities en rituelen is vooral leentjebuur gespeeld bij buurlanden. De jacht was van oudsher een adellijk voorrecht en de symboliek en tradities werden dan ook vaak bepaald door de machthebbers zoals de vorstenhuizen en het hof.
We mogen er vanuit gaan dat de vroegste bewoners van de Lage Landen er verschillende jachtrituelen op nahielden zoals die nog bestaan bij inheemse volkeren die verbonden zijn met de jacht. De hoofse middeleeuwse parforcejacht te paard en de valkenjacht dienden voornamelijk als krijgsoefening en als vertoon van pracht en praal. Vooral het eren van de honden en jachtvogels en het uiten van dynastieke macht stonden centraal. De curée, zoals hierboven genoemd en het verdelen van de buit waren echter complexe rituelen waarbij zowel de aanwezigen als de natuur werden geëerd. De moderne jachthoorn en jachttermen als halali vonden vanuit deze traditie hun weg naar onze jachtcultuur. Door huwelijken met het Britse koningshuis in de 17e en 18e eeuw en met name onder stadhouder Willem III als koning van Engeland, werden Britse tradities ingevoerd in de Nederlandse jachtcultuur, vooral door de adellijke Bentincks.8 Terwijl Nederland in rap tempo ontbost werd, werden juist nieuwe bossen en wildbanen aangelegd voor de jacht, bijvoorbeeld rond de huizen Velder, Middachten en het Loo.
Afbeelding 4: Koning-Stadhouder Willem III op jacht op het Loo (1696), door Dirk Maas 1659-1717). National Gallery of Ireland.
Het element van good sportsmanship vond ook zijn weg naar Nederland, een nieuwe impuls voor het weidelijkheidsdenken. De jacht kreeg namelijk een sportelement. Het wild kon makkelijker ontkomen en de jager moest dus goed te werk gaan om succes te behalen. Rond het begin van de twintigste eeuw, met name onder invloed van prins Hendrik, vond de Duitse jachtcultuur zijn weg naar Nederland, waaronder de Duitse weidelijkheidsprincipes, het dragen van loden jachtkleding en de Duitse jachthoorns als de Fürst-Pless en de Parforcehoorn die de Franse trompe de chasse grotendeels vervingen. Ook het echtpaar Kröller-Müller introduceerde de Duitse jachtsymboliek verder in het Nederlandse jagerswezen.
Tijdens het Nationaal-Socialistisch regime van de jaren ’30 en ‘40 werden de Duitse jachtsymboliek en – gebruiken in opdracht van Hermann Göring opnieuw vastgelegd door Walter Frevert.9 Ook de jachtbitter Jägermeister (toen bekend als Göringschnapps), met het waidmanssheil-motto van Oskar von Riesenthal op het etiket, zag het licht. Ondanks dat Frevert één van de kornuiten van Göring was, geldt zijn werk nog steeds als de belangrijkste literatuur op het gebied van Duitse jachttradities, al is de nationaalsocialistische inhoud uiteraard opgeschoond en verwijderd. Het werk van Frevert is in deze historische en ideologische achtergrond natuurlijk problematisch, maar anderzijds heeft het wel geleid tot het een bundeling van bekende gebruiken en tradities die op zichzelf al veel ouder zijn. Het zorgde vooral voor een nieuwe, na-oorlogse impuls in het weidelijkheidsdenken en het zoeken naar een weidelijke jachthouding met bijbehorende uitingen van respect voor, en begrip van, de schepping en alles wat daarin leeft. Het boek ‘de Ware Weidman’ door Friedrich Hülle is daarvan een goede uiting.10 Vanuit die weidelijkheidsgedachte willen we als jagers ethisch en verantwoord omspringen met de natuur en de levende wereld.
Afbeelding 5: Foto van Oberforstmeister Walter Frevert uit zijn boek ‘Abends bracht’ich reiche Beute’ (1963). Hoewel hij een Nationaal Socialist was met flinke wandaden op zijn kerfstok, was zijn jachtgerelateerde werk vormend voor een nieuwe, na-oorlogse, ethische beschouwing van het jagerswezen en de opname van weidelijke regels in de jachtwet.
Heden en toekomst
Een laatste jachttraditie die we in het huidige digitale tijdperk zien op sociale media is het Erlegerbild of de trofeefoto. De jager staat daar vaak op met een geschoten dier als herinnering aan de jachtdag. Ik ben van mening dat zulke foto’s alleen voor privégebruik zijn en vanuit goede beeldetiquette niet op de sociale media thuishoren. De foto verwordt dan al snel van een respectvolle herinnering tot een roep om aandacht en prestige. Wilt u toch zo’n foto delen, zorg dan dat deze eerbied uitstraalt. De jager is niet aanwezig op de foto of deze heeft een ingetogen houding en zit nooit op of tegen het dier. Het dier ligt in zijn natuurlijke omgeving, respectvol geplaatst op de juiste zijde met het hart naar de hemel, liefst met bijbehorende breuken.11 Het geweer hoort bij de jager en ligt dus ook niet tegen of op het dier. Besef u altijd dat gebruikers van sociale media, waaronder veel jagers, niet zitten te wachten op afbeeldingen van dode dieren en dat iedereen toegang heeft tot deze afbeeldingen.
Vooral in deze huidige tijd waarin de houding van de jager sterk onder het vergrootglas ligt is het belangrijk dat we ons als jagers afvragen waarom we jagen en hoe. We beschikken over steeds meer voordelen ten opzichte van het wild, zoals warmtebeeldkijkers en wildcamera’s. De weidelijkheidsethiek vraagt juist dat we ons als jager beperken, het wild verzorgen en vooral genieten van de verbinding met de levende wereld om ons heen. Rituelen en tradities van verzoening, respect en (zelf)reflectie spelen daarin een uitermate belangrijke rol en evolueren verder naast de huidige jachtpraktijk. Ze verbinden de jager met de leefwereld en de belevingswereld, zijn een uiting van professionaliteit en van bevlogenheid met de jacht en de jachtcultuur en liggen ten grondslag aan een ethische, weidelijke levenshouding.
De linkerzijde ligt niet alleen naar de hemel vanwege de plek van het hart binnen het lichaam, maar ook omdat het dan met de rechterzijde verbonden blijft met de bodem waarop het dier leefde. De rechterzijde wordt in veel culturen beschouwd als de ‘goede’ of ‘juiste’ zijde van het lichaam (zie o.a. Magometschnigg 2008). ↩︎
Vandaag bereikten mij weer de berichten van boze voorbijgangers in het jachtveld die jagers filmen en ‘ze nog wel te pakken zullen nemen’.’ Op mijn werk las ik in ‘De Dierenbevrijders’ van Jeroen Siebelink over anti-jachtactivisten die hoogzitten en jachthutten saboteren. In de praktijk ken ik collega-jagers die door dit soort fratsen flink lichamelijk letsel hebben opgelopen. Maar omdat het ‘dierenmoordenaars’ zijn verdienen ze blijkbaar niet beter. Afgelopen december kreeg ik vanuit een passerende auto de meest grove verwensingen naar mijn hoofd geslingerd toen ik op jacht was. “Jagers zijn hypocrieten. Ze claimen van dieren te houden, maar knallen ze vervolgens kapot”, is dan weer de bekende retoriek. Daarnaast hoor je verhalen over boze jagers die dan weer ruzie zoeken met de anti-jagers en de verwensingen terug hun kant op slingeren. Een weidelijk jager respecteert de ander, maar ook zijn eigen integriteit. Zolang we schreeuwen, gaat de mogelijkheid tot dialoog verloren.
Ik kan echter prima verantwoorden wat ik doe en waarom ik dat doe, op alle vlakken van mijn leven. Als ik iets niet ethisch of moreel kan verantwoorden, doe ik het niet. Ik gedraag me naar mijn morele kompas, zoek het fatsoen in etiquette en protocol en ik stuur op empathie en vriendelijkheid richting alle wezens. Het jagen komt voort uit een dieper inzicht, uit een besef van de noodzaak van gericht faunabeheer en natuurbeheer. Mijn achtergrond in ecologie, archeologie en boeddhistische studie zijn daarin grotendeels mijn referentiekader, naast de wil om te leren en te willen begrijpen. Reflecteren en ervaringen delen met anderen brengt inzicht, het onderzoeken van die inzichten brengt wijsheid.
Ik heb vaak goede gesprekken met mensen in mijn kennissenkring en ver daarbuiten. Daaronder zijn biologen en ecologen, geestelijken, vegetariërs, veganisten, milieuactivisten, dierenhulpverleners, jagers, terreinbeheerders, boeren, bushcrafters, rewilders, filosofen. Eigenlijk kan ik goede gesprekken voeren met iedereen. We hoeven het absoluut niet met elkaar eens te zijn, zo lang we elkaar maar blijven tolereren, accepteren en inspireren.
In mijn eerste post berichtte ik al over deze problematiek. Bekijk het verhaal eens vanuit zo veel mogelijk invalshoeken. Deel je kennis, je ervaringen en je mening. Verifieer. Falsifieer. Wees lief voor elkaar en voor de dieren. Dat moest me van het hart.
Persoonlijk ben ik altijd onder de indruk van Anne Kuik, politica bij het CDA. Zij zet zich in tegen mensenhandel en voor gerechtigheid en fatsoen in de samenleving. Maar ook schrijft ze vaak goede, kritische stukje over bijvoorbeeld (draadloze) oortjes en de ontwrichtende werking ervan op onze samenleving. Oortjes zijn natuurlijk niets nieuws, als tiener liep ik ook met een walkman en later met een discman en MP3-speler rond. Maar wat me zo langzamerhand opvalt is dat, sinds de komst van de draadloze oortjes, mensen zich overal lijken af te sluiten van de buitenwereld. Niet alleen met hun aandacht zijn ze vaak verzonken in hun telefoon, ook hun zintuigen worden door de oortjes afgesloten van de realiteit.
Één van de meest ergerniswekkende situaties vind ik mensen met oortjes in tijdens het autorijden, vooral van die noise cancelling oortjes. Het spreekt voor zich hoe gevaarlijk dat kan zijn als die oortjes de bestuurder afsluiten van de omliggende verkeerssituatie! Natuurlijk snap ik ook dat een enkel oortje gebruikt kan worden om handsfree te bellen, dat is dan weer veiliger dan met een telefoon in de hand rijden. Maar nog irritanter, of op zijn minst bizar vind ik, u voelt het al aankomen, het dragen van oortjes in het bos.
Afbeelding 1: Wandelen doe je blijkbaar met oortjes in, zodat je naar een podcast kunt luisteren.
Vanochtend gebeurde het weer: ik maakte met mijn hond een heerlijke ochtendwandeling in het lokale bos. Nu de lente begint loop ik dan te genieten van het lied van de roodborstjes en de zanglijster, het geluid van de tjiftjaf, de roep van de bonte specht en diens gehamer tussen de boomstammen en het geluid van de wind die door de sparren ruist, de eeuwig zingende bossen. Ik moet mijn ergernis slechts even beteugelen als er weer loslopende honden voorbij schieten in een gebied waar duidelijk is aangegeven dat honden aan de lijn moeten.
Enfin, daar gebeurt het. In een oude beukenlaan komt een man het pad op gelopen die ik al een minuut lang kon horen voordat ik hem kon zien. Twee witte, draadloze oortjes prijken in zijn oren. Hij staart ergens naar een willekeurig punt in de verte en lijkt tegen de bomen te brullen: “Nee, nee, zorg maar dat ze het geregeld krijgen. Ze kunnen ook helemaal niks op die afdeling. Jezus, wat doen ze daar eigenlijk?!” Ik probeer oogcontact te maken en tik tegen de rand van mijn pet om de man te begroeten en wens hem een “goedemorgen.” Uiteraard komt de boodschap niet aan. Ik vervolg de wandeling en zie een reegeit liggen tussen de bramen. Even later komt er een hardloopster langs in felle kleurtjes. Ook weer oortjes in, al knikt ze vriendelijk in het voorbijgaan. Het duurt vervolgens niet lang voor ik twee oudere dames tegenkom, die niet met elkaar in gesprek zijn maar ook allebei als een soort zombies voorbij schuifelen, wederom met oortjes in. Ik wandel vaak en veel, maar ik draag nooit oortjes. Je gaat toch wandelen om te genieten van de wereld om je heen?
Ik vraag me dan ook af waarom die mensen specifiek in het bos gaan wandelen. Ze kunnen dat net zo goed elders doen, ze zijn toch niet met hun aandacht bij het bos. Een paar blokjes rond hun eigen huis gaat ook prima met die oortjes in. Wanneer ik in het bos loop, dan ben ik als vanzelf verbonden met de wereld om me heen. Ik hoor de vogels, de wind, de dieren en de geluiden van het platteland. Ik kijk om me heen naar de dieren, de manier waarop het licht door de boomtakken valt. Ik zoek sporen op de grond, kijk naar de wildwissels en bekijk de ontluikende planten en bloesems die de lente zo mooi maken. Bij een vennetje stop ik even om naar het waterleven te kijken. Soms let ik even bewust op mijn ademhaling, een soort loopmeditatie, om nog directer verbonden te zijn met het huidige moment. Als ik een bankje tegenkom ga ik even zitten en geniet van het bos in al haar lentepracht. En ik denk bij mezelf: Die mensen met oortjes in missen dit allemaal!
Thuis gekomen zie ik in het lokale weekblad een artikeltje over ‘bosbaden’ of shinrin-yoku, een relatief nieuwe hype en therapievorm waarbij wandelen en meditatief het bos ingaan en verbonden zijn met het bos centraal staan. Compleet met een afbeelding van twintigers en dertigers, gestoken in hippe yogapakken of wandelkleding. In Japan, waar het bosbad-principe vandaan komt, bestaat het bosbaden uiteraard al veel langer. Er bestaan zelfs bosbaden-coaches of shrinrin-yoku-natuurgidsen! Misschien heb ik mijn roeping gemist? Ik doe immers blijkbaar niets anders dan bosbaden!
Voor mij is dit ‘bosbaden’ een normale gang van zaken, elke keer als ik in het bos of in het buitengebied ben. Of ik nu wandel, bezig ben met een telling of op jacht ben, ik probeer altijd bewust te zijn van mijn plek in de natuurlijke wereld. Voor mij hoeft die ‘bosbad’-stempel daar niet opgedrukt te worden. En waar maak ik me eigenlijk druk over?! Laat die mensen-met-oortjes maar lekker hun ding doen, zo lang ze maar niet lopen te brullen in het bos. Eerlijk is eerlijk, misschien horen ze via die oortjes wel een reclame voor het bosbaden en beseffen ze zich dat er meer is dan de wereld achter het scherm en in hun eigen hoofd. Het bosbaden zou ze in ieder geval goed doen!
Only the mountain has lived long enough to listen objectively to the howl of the wolf. – Aldo Leopold
Vandaag, op 25 september, is de wolf onder de conventie van Bern zijn status verloren van ‘streng beschermde soort’ naar ‘beschermde soort.’ FACE, de Europese federatie voor jacht en conservatie, spreekt van een drievoudige overwinning. Een overwinning voor de habitatrichtlijn en voor huidige instellingen die zich bezig houden met het wolvenbeleid, maar ook een overwinning voor de wolvenpopulatie die in tien jaar tijd met 81 procent is toegenomen in Europa dankzij een steeds beter beleid. Het klinkt paradoxaal, maar nu de wolf nog steeds beschermd is, maar niet streng beschermd, kunnen er op een duidelijker niveau afspraken worden gemaakt over werkbaar wolvenbeheer, die “de deur moeten openen” voor het werken aan co-existentie en het tegengaan van de bestaande spanningen.1 Die spanningen lopen al jarenlang hoog op waar het de ’terugkeer van de wolf’ betreft.
De wolf is van oudsher een bijzonder dier. In mythologie en volksverhalen vertegenwoordigt het dier zowel chaos en vernietiging als loyaliteit en bescherming. De wolf is vaak de antagonist en een brenger van dood en verderf. Een trickster, een verslinder, sluw en sterk. Maar de wolf is ook een trouw roedeldier, een beschermer van huis en haard. Niet gek, want de wolf is waarschijnlijk het eerste zoogdier dat gedomesticeerd is door de mens en zo van Canis lupus tot Canis familiaris transformeerde. Hij verwerd daarmee tot de trouwste metgezel van de mens.
Eind 19e eeuw werd de laatste Nederlandse wolf gedood in het Limburgse Schinveld of bij het Brabantse Helvoirt of Haaren.2 Het heeft niet lang geduurd, want de wolf is weer terug in Nederland. Het heeft lang geduurd om te bedenken of ik mijn vingers zou branden aan deze discussie, die in een ware mediastorm is verworden tot een gepolariseerd welles-nietes verhaal.
Ik zag vandaag ook dat er op de Veluwe een recordaantal wolvenwelpen is geboren en dat is als natuur- en wolvenliefhebber prachtig om te zien! Maar wie verder kijkt snapt dat het op ecologisch vlak en natuurbeheertechnisch een zorgwekkende ontwikkeling is. De discussies rond de terugkeer van de wolf doen weer veel stof opwaaien. De wolf spreekt immers tot de verbeelding en is bij uitstek een dier dat zich leent voor romantisering, zowel als vriend en als vijand. Dat brengt vaak onrealistische denkbeelden en onhaalbare ideeën met zich mee. Wolvenliefhebbers geven de Nederlandse wolven een naam en bespeuren een bepaald aaibaarheidsgehalte bij de wolf.3 Ze zien de wolf als de hersteller van balans in de natuur. Tegenstanders roepen dat de wolf hier niet thuishoort, dat alle wolven uitgezet zijn en dat de wolf pertinent afgeschoten moet worden. Allemaal meningen, echter vaak van mensen die zich niet objectief weten te verdiepen in de ecologische wetenschap of het Nederlandse natuurbeheer, maar wel een snelle mening klaar hebben om te kunnen spuien op sociale media. Termen als populatiedynamiek en de onderliggende processen zijn hen vaak vreemd.
Daarnaast is de wolf ook een mooi marketingobject dat zich leent voor wolvensafari’s en dat liefhebbers naar natuurgebieden trekt. De wolf moet dan tammer gemaakt worden zodat hij zichtbaarder wordt voor toerisme, met alle gevolgen van dien. Dat leidde onlangs tot meerdere confrontaties tussen mens en dier en de sfeer wordt steeds grimmiger. Verscheurd hobby-vee, een hond die door een wolf gegrepen is, een man die wordt aangevallen door een wolf en ook een kind dat gebeten is door een wolf. Vage berichtgeving en krachttermen schieten door de media heen en weer. Ook lees en hoor ik dat er mensen zijn die niet meer naar het buitengebied durven omdat ze bang zijn om wolven tegen te komen. Als ik dit soort dingen lees, snap ik waarom we als Nederland het EU land bij uitstek zijn dat het verst van de natuur af staat (zoals Sophie Yeo in haar boek benoemt).4
Nederland is niet, zoals zo vaak geroepen wordt, te klein voor de wolf op zichzelf. Het is echter wel te klein voor heel veel wolven en een versnipperd landschap met veel barrières voor wolven leidt onherroepelijk tot aanrijdingen en confrontaties. Voor jonge wolven die uit een roedel wegtrekken zijn er veel mogelijkheden om gemakkelijk aan voedsel te komen binnen een omheining, in plaats van in hun eentje te moeten jagen op een prooi. Wolven migreren over grote afstanden en kunnen dus ook wegtrekken uit een gebied waar er voor hen geen draagkracht is, mits ze daartoe voldoende mogelijkheden hebben.
Mijn mening is dat de wolf zeker welkom is, mits… . Het is een toppredator die opereert aan de top van de voedselketen en kan daarmee een waardevolle aanvulling zijn binnen het ecosysteem door het bejagen van grote hoefdieren en als concurrent van de vos als mesopredator. Maar dan zal de wolf net als alle andere ‘natuur’ in ons Nederlandse cultuurlandschap beheerd moeten worden en dat wordt makkelijker nu de wolf zijn streng beschermde status kwijt is.
Ecologe Evelien Jongepier van de Jagersvereniging verwoordde laatst een heldere visie op het conflictloos samenleven met de wolf en de huidige staat van instandhouding. Zij trok een parallel tussen het beheer van de bever en dat van de wolf. Ze beaamt dat het succesverhaal van beide dieren een afspiegeling is van een succesvol natuurbeschermingsbeleid. Beide dieren komen in conflict met menselijke belangen. Voor wolven worden echter geen kansrijke leefgebieden aangewezen en de staat van instandhouding voor de huidige wolvenpopulatie is niet getoetst. Jongepier roept op tot een beter beleid op basis van de Habitatrichtlijn. Haar conclusie: “Op de vraag hoe we in Nederland wolven willen beschermen lijkt niemand op dit moment een antwoord te hebben.”
Onder juist beheer valt ook het schuw houden van de wolf, het tegengaan van habituering. Dat is jammer voor fotografen en dagjesmensen die makkelijk een glimp van de wolf willen opvangen, maar beter voor de wolf zelf. Er zijn al veel mogelijkheden geopperd op het gebied van deze ‘aversieve conditionering’, zoals het beschieten van wolven met een paintballgeweer. Ook het gebruik van rubberkogels of verschrikking met vuurwerk en knalapparaten zijn bekend uit het buitenland. Het negatief conditioneren lijkt tot nu toe weinig effect te hebben, wolven zijn immers erg slim en leren snel.
Vorig jaar bezocht ik op de Hoge Veluwe de tentoonstelling die liet zien hoe veel schade de wolven die over een omheining in het park terecht waren gekomen hadden aangericht. Ze hadden de daar levende moeflons en reeën, die nu zaten opgesloten met de wolven, vrijwel gedecimeerd. Wolf werende rasters en herdershonden lijken geen oplossing te zijn, terwijl ze in Spanje en Italië wel blijken te werken.
Tentoonstelling ‘Red de moeflon’ op Nationaal Park de Hoge Veluwe. Een wolf kijkt naar de door wolven in het park gedode moeflons en reeën (Foto door auteur).
Een land waar het wolvenmanagement effectief wordt uitgevoerd is Zweden, waar de zogenaamde ‘beschermingsjacht’ plaatsvindt, zo stelt ook Prof. Dr. Dr. h.c. Roland Norer van de rechtenfaculteit van universiteit Luzern.5 Door het selectief afschot van probleemwolven, wolven die een dreiging vormen, veel schade aanrichten onder het wild en/of agressief gedrag vertonen jegens mensen en gedomesticeerde dieren wordt de activiteit van de wolf ingeperkt. Deze aanpak door strikt selectieve bejaging lijkt op verschillende plekken, waaronder ook in Oostenrijk, effect te hebben. Waar wolven jachtdruk ondervinden (net als in Nederland bijvoorbeeld de vos) trekken ze meestal weg naar afgezonderde gebieden, verder weg van menselijke bewoning. Ze worden voorzichtiger en vermijden contact met de mens.
Nederland is natuurlijk een land met veel minder ruimte voor de wolf dan Oostenrijk of Zweden, waardoor er gekeken moet worden naar andere oplossingen. Of streng selectieve bejaging en afschot hier in Nederland de oplossing is of dat er juist een heel ander beleid moet worden gevoerd zal de toekomst uitwijzen. In ieder geval is het duidelijk dat er een eenduidig beheerplan moet komen dat stuurt op een conflictloos samenleven met de wolf, zoals dat ook bestaat voor andere wilde dieren met grote, grensoverschrijdende migratiebewegingen. Die mogelijkheid is nu weer een stap dichterbij.
Ik wil zelf overigens nooit op een wolf schieten, daar vind ik het te mooie dieren voor. Ik laat de woorden van de beroemde Amerikaanse naturalist en schrijver Aldo Leopold in ‘A sand county almanac’ voor me spreken:
“We reached the old wolf in time to watch a fierce green fire dying in her eyes. I realized then, and have known ever since, that there was something new to me in those eyes – something known only to her and to the mountain. I was young then, and full of trigger-itch; I thought that because fewer wolves meant more deer, that no wolves would mean hunters’ paradise. But after seeing the green fire die, I sensed that neither the wolf nor the mountain agreed with such a view.”6
Ik ben als wolvenliefhebber en husky eigenaar misschien ook wel bevooroordeeld. Schieten op een wolf zou voelen als schieten op mijn eigen hond. Husky’s en andere honden van het oertype vertonen veel gedrag dat overeen komt met dat van wolven. Ik ben persoonlijk in ieder geval blij met de terugkeer van de wolf, maar zonder gedegen beheer is het alleen maar wachten op meer ellende voor de mens, onze gedomesticeerde dieren en het wild, maar vooral ellende voor de wolf zelf.
Elk jaar zit ik op Prinsjesdag ofwel voor de televisie, ofwel de radio staat aan om de troonrede live te horen. Zoals te verwachten van het huidige kabinet viel de troonrede dit jaar nogal tegen. Een groot deel van de, vooral laagopgeleide stemmers in Nederland is positief gestemd, zo meldde de NPO. Het gaat dan volgens hen vooral om de proteststemmers die hun stem vertegenwoordigd zien in het kabinet. Waar het kabinet nu al uitblinkt in wensdenken, populistische onzinpraat en onhaalbare doelstellingen verbloemde de troonrede dit tot een nogal fletse en nietszeggende lap tekst die optimisme probeert te laten klinken op punten die de kritische toehoorder echter weinig optimistisch zullen stemmen. De koning zal af en toe op zijn lip hebben moeten bijten om het verhaal op zijn minst nog geloofwaardig te laten overkomen.
De enige regel uit de hele toespraak die me wel aansprak is dat de combinatie van landbouw- en natuurlandschap Nederland “sinds jaar en dag zo mooi maakt.” Daar ben ik het dan ook roerend mee eens. De combinatie van bossen, akkers, bloemenranden, ruigtes, heggen, graften, heide en vennen maakt(e) van het Nederlands natuurhistorisch landschap een prachtige leefwereld voor allerlei insecten, weidevogels, cultuurvolgers als het ree, ganzen, vossen, dassen, hazen en alle andere wilde dieren en de jager is één van de bewuste gebruikers van dit landschap, zo getuigen bijvoorbeeld ook de prachtige werken van Rien Poortvliet. Zijn tekeningen zijn vaak een romantische ode aan de Nederlandse bossen en velden.
Jagers opereren in Nederland voornamelijk op het snijvlak tussen die bossen en velden, voeren schadebestrijding uit tussen de gewassen en zijn nauw verbonden met het platteland en de agrariërs. De jager hoort dan ook onlosmakelijk bij het Nederlandse plattelandsleven, lopend door de groenbemester of de bieten op hazenjacht, aanzittend langs een perceel mais, jagend op de duiven bij de nieuwe erwtenaanplant, wachtend op de eenden langs een afwateringsslootje of in een hutje op de kale akker wachtend op de ganzen op een kraakheldere, koude novemberochtend. Jagers zijn ogen en oren in het veld en weten dus ook wat daar speelt. En wie kritisch tussen de mooie bewoordingen in de troonrede doorkijkt, ziet de dubbelzinnigheid van de toespraak in.
Vooral de BBB lijkt zich te beroepen op de efficiëntie van het Nederlandse agrarische bedrijf en het geromantiseerde, nationalistisch getinte beeld van Nederland als boerenland en ergens natuurlijk ook terecht! Maar ze vergeten daarbij vaak te vermelden dat het merendeel van het huidige agrarisch landschap vooral een dood landschap is. Zogenaamd ’turbogras’ dat dusdanig bewerkt wordt dat het bodemleven in de diepere grondlagen uitsterft, uitgestrekte velden raaigras die een uitnodiging zijn voor gigantische aantallen ganzen die het land verslempen en begrazen, intensieve maai- en spuitwerkzaamheden die aan veel dieren het leven kosten, velden vol monoculturen die afbreuk doen aan biodiversiteit, gronduitputting, intensief grondgebruik leidend tot habitatverlies, het maaien van kruidenstroken en akkerranden, stikstofuitstoot en overbemesting. Wie met een kritisch oog kijkt, ziet dat het grootste deel van het boerenland tussen de Nederlandse industrieterreinen is verworden tot een, weliswaar groen, agrarisch industrieterrein.
Waar boeren vroeger samenwerkten met de natuur zijn ze tegenwoordig vaak gedwongen tot het intensief benutten van elke vierkante meter van hun akker door intensieve schaalvergroting, terwijl kleine boerenbedrijven verdwijnen door regelgeving en concurrentie. De troonrede stelt: “Dit kabinet wil af van het gepolariseerde beeld dat voedselproductie en biodiversiteit in alles tegenover elkaar staan….het belang van voedselzekerheid in een onzekere wereld…” Dat Nederland vooral voedsel produceert voor wereldwijde export en niet voor eigen gebruik wordt bij deze populistische stelling gemakshalve achterwege gelaten. Ook het gegeven dat het juist de kleinschalige, natuurinclusieve landbouw en veeteelt zijn die bijdragen aan een gezond natuur- en cultuurlandschap lijkt hier te worden vermeden. Caroline van der Plas riep immers nog dat ze zou opstappen als de veestapel inkrimpt, die een duidelijk product is van de op export gerichte agro-industriële intensieve veeteelt.
Daarnaast zijn verschillende provincies bezig met de inperking van de jacht op dieren die juist schade aanrichten aan de gewassen en wordt er bij veel beheerplannen gedweild met de kraan open. Hetzelfde wensdenken dat de populisten tekent is ook zichtbaar bij de natuuractivisten die vaak op basis van aannames en idealisme gedegen natuurbeheer onderuit proberen te halen. Uiteindelijk willen we allemaal hetzelfde, zowel de agrariërs als de natuuractivisten als de jagers. Terug naar kleinschalige landbouw en veeteelt voor voornamelijk lokale en binnenlandse productie en minder agrarische export, waarbij de boeren een eerlijke prijs krijgen voor een biologisch verantwoord product. De leus: “Iedereen moet weten, zonder boeren geen eten” krijgt dan pas echt betekenis.
Natuurinclusieve landbouw, een robuust agrarisch natuurlandschap, diervriendelijke kleinschalige veeteelt en samenwerking tussen agrariërs en natuurbeschermers voor een goede biodiversiteit is de enige klimaatbestendige en ecologisch verantwoorde manier voorwaarts. En de jager staat daar midden in. Ik durf zelfs te stellen dat de gemiddelde inwoner van Nederland hier weinig tegen in zal willen brengen. Het kabinet zou juist deze manier van de-intensieve landbouw mogelijk moeten maken zodat we inderdaad een landschap hebben dat zowel uit natuur als landbouwgrond bestaat en waarin er daadwerkelijk geen tegenstelling bestaat tussen biodiversiteit en voedselproductie, het zij op kleinere schaal. Misschien is het mijnerzijds wishful thinking, maar het hierboven geschetste verbindende beeld miste ik in de troonrede.
Ik kreeg afgelopen week van iemand de vraag of ik een professionele jager ben of een jager die “alleen maar aan plezierjacht” doet. Mijn antwoord daarop was vrij eenvoudig. Ik zei dat iedereen die jaagt een professionele jager hoort te zijn en dat ethisch jagen daarbij de grootste drijfveer moet zijn. Het is in ieder geval mijn persoonlijke drijfveer, dat moge blijken uit deze weblog.
Veel mensen die niet bekend zijn met de jacht maken bovengenoemde tweedeling op basis van aannames: enerzijds zijn er in hun beleving ‘betaalde beroepsjagers’ en anderzijds de ‘hobby- of plezierjagers’. De term ‘plezierjacht’ wordt door de anti jachtlobby gebruikt als denigrerende term, naast vermaakjacht of hobbyjacht. Deze termen impliceren, vooral naast de negatieve beeldvorming die eraan gekoppeld wordt, dat jagers puur ter vermaak de bossen en velden in trekken om hobbymatig dieren “aan flarden” te schieten.1
‘Plezierjacht’ is dus een term die gebruikt wordt om jagers neer te zetten als mensen die expliciet plezier halen uit het doodmaken van levende wezens. De stap naar psychopaten, moordenaars en domme bruten wordt dan ook snel gemaakt door tegenstanders van de jacht. Ik heb de term ‘plezierjacht’, die in mijn directe beleving overigens eerder verwijst naar een vaartuig, ook lange tijd gehekeld vanwege de negatieve connotatie. Maar waarom eigenlijk? Jagen en het jager zijn brengen mij immers plezier. Waarom zou ik die term dan juist niet omarmen?
Allereerst, ik kan het niet vaak genoeg benadrukken, gaat het jager zijn niet alleen over jagen. Jagen is de handeling waarbij je met een geweer ter hand op jacht gaat om daadwerkelijk een dier te doden. Het is daarbij overigens niet de handeling van het doden zelf die mij plezier brengt. De trekker overhalen blijft voor mij immers altijd een moeilijk moment. Of zoals filosoof en bio-ethicus T.R. Kover stelt: “Als jagen puur over doden zou gaan, werkten alle jagers wel in een slachthuis”.2 Ik beleef tijdens de jacht wel plezier aan de spanning van de jacht, het in het veld zijn en de verbondenheid met de levende wereld om me heen. Juist dit laatste is iets wat bij alle ethische jagers en jachtfilosofen de belangrijkste drijfveer is voor het jager zijn.3
Jager zijn gaat echter niet alleen over jagen, maar ook over biotoopbeheer, over observatie en waarnemen, over ecologie, over spirituele en directe verbondenheid met het ecosysteem en de levende wereld om ons heen, over populatiebeheer, over het beperken van botsingen tussen de mens en wilde dieren, over educatie, over levensvragen, over zo veel meer dan het daadwerkelijk op jacht gaan. 4 Jager zijn maakt mij persoonlijk bewust van onze eigen rol in het ecologische en biologische geheel en confronteert me met de eindigheid en kwetsbaarheid van onze leefwereld en onze levens.
Bewust deel uitmaken van mijn leefwereld is voor mij het belangrijkste doel in leven. Wilde dieren levend en in goede gezondheid zien is wat mij echt plezier brengt. Ik weet echter ook, mede door het jager zijn, dat de natuur vol lijden is en dat de natuur niet hard is, maar wel onverschillig. Het voorkomen van lijden bij wilde dieren door zwakke en zieke dieren, oude en aftakelende dieren of dieren die gewond zijn te schieten en het voorkomen van verkeersslachtoffers en inteelt brengen mij ook weer oprechte voldoening, al gaat het soms gepaard met de dualiteit van het bewust nemen van een leven. Dat is niet iets dat je ‘zomaar’ doet omdat het vermaak biedt.
De jacht is in mijn ogen absoluut geen ‘hobby’ of vermakelijk tijdverdrijf, ondanks de recreatieve waarde van de jacht. Jager zijn is een bewuste levenshouding die vraagt om een kritische zelfbeschouwing en een sterke, op ethiek gerichte morele kompas. Ethiek is datgene waardoor de mens, en dus ook de jager, zichzelf bewust beperkt en matigt in zijn of haar handelen. Het is de drijfveer voor het jager zijn en datgene dat een jager tot een professional maakt, tot een vakkundige specialist. Een jager is elke minuut van de dag jager, leert altijd bij en haalt zijn of haar voldoening uit het bewust doorgronden van de levende wereld, ook buiten het jagen om.
Op die manier wordt het jager zijn een vrijwillige taak die met passie en levensvreugde wordt uitgevoerd door mensen in hun vrije tijd, naast hun baan. Hun betaling uit zich in dat wat ze oogsten, zowel de eigenlijke jachtbuit (vlees, huid, bot, de trofee en de producten van het dier) als de vruchten van hun handelen (gezonde populaties en gezonde dieren, voorkomen van landbouwschade, levenservaring, kennis, inzicht). Ze halen voldoening uit het genot van het buitenleven, de directe verbinding met de natuur, de kameraadschap van het jagen, het professioneel samenwerken met de hond, het altijd blijven leren in het veld en ook de mentale en spirituele rust die het jager zijn met zich mee brengt. Daar kan geen financiële compensatie tegenop.
Plato en Aristoteles in de Scuola d’Atene (door Raphael), Vaticaanse musea, Rome. (Foto door auteur, 2008.)
Ethiek is de sleutel tot bewust en doelgericht jagen, het vormt de weidelijke jager en zorgt ervoor dat de jager zichzelf constant bevraagt, test en beperkt. Aristoteles zette in zijn Ethica Nicomachea al uiteen dat het vermogen tot ethisch denken en het ethisch verantwoord handelen de mens plezier schenkt. Oftewel: ethiek is datgene waaraan de mens oprecht plezier beleeft.5 In dat opzicht is een ethische jager dus toch een ‘plezierjager’, maar niet in de negatieve zin van het woord. Toch vermijd ik de term nog vaak, omdat ik door onwetenden waarschijnlijk in een negatief hokje zal worden geplaatst. Die onwetendheid is volgens Plato, naast wie Aristoteles in de Vaticaanse musea is afgebeeld, de echte bron van alle kwaad.6
Zie bijvoorbeeld de negatieve berichtgeving door Animal Rights. ↩︎
Als amateur ethicus verdiep ik me graag in filosofie en ethiek. Gegronde jachtethiek is voor mij dan ook de basis waaruit ik jaag. Deze jachtethiek uit zich in het weidelijk jagen, waaraan ik op deze weblog uitgebreid aandacht wil besteden. Niet voor niks is de ondertitel van Bewust Jager: “een weidelijk ethos.” Als inleiding op volgende blogs over het thema weidelijkheid wil ik allereerst graag kort stilstaan bij de Duits-Oostenrijkse jagersgroet ‘waidmannsheil.’ Een ‘waidmannsheil’ wordt geuit tussen jagers die het veld ingaan, als succeswens, of bij een geslaagde jacht, wanneer een jager een dier weidelijk geschoten heeft. Het is een groet die niet te pas en te onpas gebruikt dient te worden. Zo gebruikt men de groet bijvoorbeeld niet buiten jachtaangelegenheden. Ook groet men elkaar bijvoorbeeld niet in de kroeg met ‘waidmannsheil.’ De nadruk ligt op de weidelijke boodschap van het jagen, de groet en gelukswens van de ene ‘waidmann‘ aan de andere.
Een ‘waidmann’ of ‘weidmann’, is een jager die de ‘weidgerechte’ jachtethiek hoog in het vaandel heeft staan. De etymologische oorsprong ligt waarschijnlijk bij het woord ‘Weide‘, dat zowel kan staan voor het veld op zichzelf, als voor het benutten van veld en dier als voedsel en bestaansmiddel.1 De term ‘weidgerechtigkeit‘ gaat terug tot de 13e of 14e eeuw en verwijst naar de weidelijkheid als deugd en als vorm van deugdzaam handelen.2 Oorspronkelijk waren de waidmänner beroepsjagers van lagere stand die zich organiseerden in een gilde om zich af te zetten tegen de adellijke vorm van jacht, waarbij het ging om de ‘kill’, de pracht en praal en het binnenhalen van een rijke buit. Bij de waidmann ging en gaat het echter om de passie voor de levende natuur en de respectvolle omgang daarmee op basis van diepgaande kennis, kunde en begrip. Volgens Heidi Dahles is de ware waidmann dan ook een weidelijk jager die leeft volgens een strikte erecode die is ontstaan uit overlevering en traditie.3 De waidmann draagt weidelijkheid uit via zijn of haar denken en doen, waarbij tradities en rituelen net zo belangrijk zijn als de respectvolle omgang met al wat leeft.
Het regent op de sociale media vaak WMH’s en ‘WMD’s.’4 Ik kom ze te pas en te onpas tegen op het internet. Onder elk bericht van een succesvol afschot regent het meteen WMH’s en WMD’s, afkortingen als een uitwas van onze snelle digitale cultuur. Dat stuit mij persoonlijk vaak tegen de borst, omdat een waidmannsheil een oprechte jagersgroet is die vanuit het hart dient te komen en die direct geuit wordt tussen weidelijke jagers. Een waidmannsheil wens je elkaar persoonlijk en dan vooral wanneer je elkaars jachtgerichte handelen als weidelijk beschouwt. Het heeft te maken met een stukje wederzijds persoonlijk respect en erkenning en de groet dient dan ook oprecht en vanuit het hart te komen. De snelle afkorting ‘WMH’ vind ik dan ook absoluut geen recht doen aan de groet en ik zal deze dan ook altijd voluit typen, maar veel liever persoonlijk en mondeling overbrengen, al dan niet met een verdiende handdruk.
Maar hoe hoort het dan eigenlijk? Laten we eerst kijken naar de spelling. We komen naast ‘waidmannsheil‘ ook vaak ‘weidmannsheil‘ tegen. Dat heeft niets te maken met een Nederlandse spelling, maar met lokale spelling en traditie. Zo wordt in Südtirol bijvoorbeeld ‘waidmannsdonk’ vaak gebruikt. Ook de spellingen weydmannsheil,waydmannsheil en weidmansheil komen voor. Volgens de Duitse Duden spellinggids heeft weidmannsheil de voorkeur. Dit is historisch gezien ook de oudste schrijfwijze. Waidmannsheil lijkt oorspronkelijk uit de Beiers-Oostenrijkse en Oost-Frankische hoek te komen en deze schrijfwijze werd in 1934 in de Duitse jachtvoorschriften overgenomen.5 Bijzonder daarbij is dat tegenwoordig de spelling met ‘ei‘ vooral in het oosten en zuiden van Duitsland en in Oostenrijk gebruikt wordt en de spelling met ‘ai‘ in het noorden en westen, dus precies omgekeerd. Walter Frevert (1897-1962), wiens werk nog steeds wordt gezien als bepalend op het gebied van Duitse jachtgebruiken, gebruikt voornamelijk waidmannsheil. Uiteindelijk ligt het aan de jager zelf welk schrijfwijze hij of zij prefereert, er is geen goed of fout.
Zo komen we aan bij de gebruiksnorm van de termen waidmannsheil en waidmannsdank. Hoe en wanneer worden de termen correct gebruikt?
Als groet en gelukswens tussen jagers onderling: Wanneer twee jagers (herkenbaar gekleed als jager) elkaar treffen kort voor, tijdens of na de jacht of wanneer ze beiden op jacht gaan of van de jacht terugkomen groeten ze elkaar met een waidmannsheil. Het antwoord is dan dus ook “waidmannsheil.”
Als onderlinge gelukswens op de jacht. Wanneer jagers samen het veld ingaan en vervolgens opsplitsen om bijvoorbeeld op verschillende hoogzitten te gaan zitten, dan wensen ze elkaar waidmannsheil.
Als groet en gelukswens tussen een niet-jager en een jager. Onder een niet-jager valt ook een jager die niet herkenbaar gekleed is als jager of een jager die niet het veld ingaat of die niet direct bezig is met jagen. De niet-jager wenst de jager een waidmannsheil die wordt beantwoord door de jager met een waidmannsdank. Is de niet-jager uitgerust met een verrekijker, dan kan de jager ook antwoorden met “goede aanblik”.6
Als felicitatie van een medejager. Wanneer twee jagers elkaar treffen na een succesvolle jacht of een succesvol schot, dan groet men de succesvolle jager met een waidmannsheil. De succesvolle jager antwoordt dan met waidmannsdank.
Als felicitatie van de jachtleider. Wanneer een succesvolle jager van de jachtleider een buitbreuk (een afgebroken tak van handpalmgrootte) overhandigd krijgt (traditioneel vanaf het lemmet van een jachtmes), dan wordt de jager gefeliciteerd met een waidmannsheil. De jager antwoordt dan ook met waidmannsdank.
Als dank aan een hondengeleider. Wanneer er een hond of zweethond aan te pas komt om een geschoten dier ‘binnen te brengen’, dan overhandigt de schutter de hondengeleider een breuk en bedankt hem of haar en de hond met een waidmannsdank. De hondengeleider antwoordt dan de schutter met een waidmannsheil en plaatst vervolgens de breuk in de halsband of het tuigje van de hond.
Als dank bij direct met de jacht gerelateerde bezigheden, zoals een jachtuitnodiging, mag een jager een waidmannsdank uitspreken.
Waidmannsheil wordt dus altijd gebruikt in een directe jachtcontext en wordt dus niet gebruikt om een brief of e-mail mee af te sluiten en ook jagers die elkaar buiten de jacht tegenkomen (dus ook tijdens bijvoorbeeld een Hubertusviering) groeten elkaar niet met een waidmannsheil. Ook wordt waidmannsheil absoluut niet gebruikt bij het uitbrengen van een heildronk. Het moge duidelijk zijn dat het een ethisch en symbolisch beladen term is die niet lichtzinnig dient te worden gebruikt. Mede daardoor vind ik de ‘WMH’ afkeurenswaardig. Beter is dus een voluit geschreven ‘waidmannsheil‘ of ‘weidmannsheil.‘ De beste optie is om de succesvolle jager persoonlijk te spreken, dan wel op te bellen, en mondeling en direct deze jachtgroet met passie en oprechtheid over te brengen.