Toen ik afgelopen maand weer rond struinde op Europa’s grootste jachtbeurs in Dortmund, viel het me weer op hoe groot de rol van moderne techniek is geworden binnen de jachtwereld. Vooral de ontwikkeling van nachtzichtapparatuur en warmtebeeldtechniek is in de afgelopen jaren enorm toegenomen. Daardoor zijn deze technische hulpmiddelen toegankelijk en betaalbaar geworden voor de jager op de particuliere markt. Uiteraard rijst daarmee meteen de vraag hoe ethisch verantwoord en dus ook hoe weidelijk het gebruik van deze apparatuur is binnen de jachtwereld. Ook in de Duitse Überlaufer podcast ging het laatst over het feit dat ‘jagen’ steeds oneerlijker wordt door het gebruik van nachtzicht en warmtebeeld.

Kernelementen van het weidelijk of ‘weidgerecht‘ jagen zijn de inspanning en vaardigheden die de jager moet ontwikkelen om de zintuigen en natuurlijke verdedigingsmechanismen van het prooidier te omzeilen. Zonder uitdaging geen jacht. Het jachtwapen, munitie en eventueel de hond zijn in principe alles wat een jager nodig heeft aan materiaal. Aldo Leopold (1887-1948) stelt dat de kern van sportsmanship/ weidelijkheid het cultiveren van vaardigheid is en het terugdringen van het gebruik van ‘gadgets.’1

Foto van een das, gemaakt met mijn eigen nachtzichtapparatuur.

Drones, nachtzicht, warmtebeeldkijkers, afstandsmeters, wildcamera’s, weerapps, lokkers, de lijst van materialen en hulpmiddelen die we als jager kunnen toepassen lijkt eindeloos. Ze zijn dan ook erg handig en soms ook onmisbaar, maar de jager moet uiteindelijk zelf kennis en kunde opdoen, zonder van hulpmiddelen afhankelijk te worden. De mobiele telefoon is bijvoorbeeld handig in het veld, met een heel scala aan beschikbare apps en een fotocamera, maar moet niet afleiden van het huidige moment.

Filosoof David Petersen stelt dat moderne ‘jagers’ steeds luier worden. Ze willen kort aanzitten, prooigarantie, schieten en naar huis. Dieren krijgen geen kans meer. Dit soort mensen noemt hij: “wanna-be hunters, people who do not want to invest time, energy knowledge and heart to hunt properly.”2 Jachtfilosoof bij uitstek, José Ortega y Gasset, stelt het simpel: “Wanneer de mens zijn immense technische superioriteit benut, dan is jagen geen jagen meer, maar slechts moord en destructie.”3

Men heeft jarenlang alleen ’s nachts gejaagd bij voldoende maanlicht. Nog steeds doen jagers dit, vooral in landen waarin het gebruik van nachtzichtapparatuur verboden is. Het vraagt dan veel kennis en kunde om een dier juist te identificeren of ‘aan te spreken’ en te schieten. Zelfs dan nog kan het fout gaan door schaduwwerking, lichtgebrek of domweg een verkeerde inschatting. In plaats van een keiler ligt er dan een leidende zeug of een dier wordt verkeerd geraakt en sterft een pijnlijke dood. Dat wil niemand. Is het in dan toch niet weidelijker om nachtzichtapparatuur te gebruiken?

Afbeelding van het zicht door een infrarood warmtebeeldkijker bij een artikel over de Vlaamse wetgeving rondom deze apparatuur.

Bij de huidige faunaschadebestrijding zijn alle toegestane jachtmiddelen inzetbaar, dus ook nachtzichtapparatuur. Wilde varkens effectief ’s nachts bejagen in het kader van populatiebeheer en schadebestrijding vraagt uiteindelijk toch om deze vorm van ‘valsspelen’. Nachtzicht maakt het jagen hier namelijk weidelijker. De jager kan het dier makkelijker zien, ook al gebruikt het varken het duister als dekmantel. Daarnaast kan de jager duidelijk inschatten waarop hij of zij schiet en bepalen of het mogelijk is om effectief een verantwoord schot te lossen.4 Door de meeste nachtzichtapparaten is een dier goed herkenbaar, maar het vergt nog steeds een getraind oog om het dier te vinden in het landschap en daarna de juiste inschattingen te maken.

Warmtebeeldkijkers daarentegen zijn voor mij persoonlijk een heel ander verhaal. Deze zorgen ervoor dat dieren niet alleen het donker verliezen als dekmantel, maar ook hun natuurlijke camouflage en de dekking van het terrein. Bij duurdere warmtebeeldapparatuur zijn de dieren door hun warmtesilhouet zelfs in de dekking van het bos herkenbaar en kunnen zich dus niet effectief verstoppen voor de jager. Daarentegen zijn de kijkers wel weer uiterst handig bij het tellen en inventariseren van wild en ze zijn uitstekend toepasbaar bij de nazoek, wanneer een dier niet direct ligt op het schot, maar uiteraard altijd in combinatie met een goede zweethond. Ook zijn eventuele andere dieren en mensen die zich in het veld bevinden goed zichtbaar, wat de veiligheid ten goede komt. Ook kunnen goede warmtebeeldkijkers gebruikt worden om de fysieke toestand, de leeftijd, het geslacht en de bouw van een dier duidelijk waar te nemen.

Warmtebeeldrichtkijkers op het geweer zijn voor mij persoonlijk echter uit den boze. Je schiet dan op het infraroodsilhouet van een dier. Het beeld is bij duurdere modellen vaak haarscherp en duidelijk, maar bij goedkopere modellen zijn obstakels als takken tussen schutter en doel vaak slecht zichtbaar. Ook kan het silhouet, vooral bij de goedkopere modellen, onduidelijk zijn door de hoeveelheid warmte die het dier uitstraalt. Het dier kan zich ook niet meer effectief verstoppen. Een warmtebeeldrichtkijker is daardoor in mijn optiek niet weidelijk, zoals ook Rudolf Schwarz daarover schreef in jachtmagazine ‘Der Anblick.’ Hij benadrukt dat we door het gebruik van onze nieuwste techniek de dieren in dusverre beperken dat ze nergens meer hun rust en toevlucht kunnen zoeken voor de menselijke jager.5 Een handheld warmtebeeldkijker zou ik nog wel eventueel aanschaffen voor in de vorige alinea genoemde doeleinden, maar ik zou deze uit principe alleen gebruiken wanneer het echt pure noodzaak is, anders niet! In ieder geval niet als richtmiddel op het geweer. Daarmee zou ik mezelf als weidelijk jager dus beperken in het gebruik van mijn technische mogelijkheden of ‘gadgets.’

Bijschrift bij een Instagram story van een handelaar in warmtebeeldapparatuur.

Zelfs verkopers van nacht- en warmtebeeldapparatuur roepen jagers op om hun producten weidelijk toe te passen, zoals in bovenstaande afbeelding te zien is. Daar ligt uiteindelijk de middenweg. In de juiste situatie kan nachtzicht- en warmtebeeldtechniek een goed hulpmiddel zijn bij schadebestrijding en beheer, maar de gebruiker blijft ervoor verantwoordelijk de juiste en weidelijke keuze te maken. Een weidelijk jager zal zichzelf dus vanwege ethische overwegingen moeten beperken in het gebruik en toepassing van de beschikbare technische hulpmiddelen, zo stelt ook de Oostenrijkse theoloog en filosoof Markus Moling (1978).6 Het weidelijkheidsprincipe vraagt de jager dus om zelfbeheersing en zelfbeperking, een thema dat steeds weer terug keert in de jachtethiek en jachtfilosofie.7. Die zelfbeperking en zelfbeheersing vormen een kernprincipe van de weidelijke jacht.8 Stel uzelf dus steeds de vraag die een goede jachtvriend van me laatst stelde: “Als we al die dure apparatuur maar klakkeloos gebruiken, zijn we dan nog wel echt met jagen bezig?”

  1. Leopold 1989. ↩︎
  2. Petersen 2010. ↩︎
  3. Ortega y Gasset 2007. ↩︎
  4. Weinrich 2019, 316. ↩︎
  5. Schwarz 2016, 52. ↩︎
  6. Moling 2021, 130. ↩︎
  7. Larson 2006, 16; Vitali 2010. ↩︎
  8. Moling 2021, 160. ↩︎